1Een psalm, een lied, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. 2God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela. 3Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil. 4De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. 5De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natiën op de aarde die zult Gij leiden. Sela. 6De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. 7De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen. God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.