1Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth; 2Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? 3O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht. 4O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen mijns monds. 5Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. 6Ziet, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen. 7Hij zal dit kwaad mijn verspieders vergelden; roei hen uit door Uw waarheid. Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE! loven, want Hij is goed. Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden.