1Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid. 2De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin, dat zijn hart zich ontdekt. 3Als de goddeloze komt, komt ook de verachting en met schande versmaadheid. 4De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren; en de springader der wijsheid is een uitstortende beek. 5Het is niet goed, het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen. 6De lippen des zots komen in twist, en zijn mond roept naar slagen. 7De mond des zots is hemzelven een verstoring, en zijn lippen een strik zijner ziel. 8De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks. 9Ook die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger. 10De Naam des HEEREN is een Sterke Toren; de rechtvaardige zal daarhenen lopen, en in een Hoog Vertrek gesteld worden. 11Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding. 12Voor de verbreking zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat voor de eer. 13Die antwoord geeft, eer hij zal gehoord hebben, dat is hem dwaasheid en schande. 14De geest eens mans zal zijn krankheid ondersteunen; maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen? 15Het hart der verstandigen bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap. 16De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten. 17Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig te zijn; maar zijn naaste komt, en hij onderzoekt hem. 18Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheiding tussen machtigen. 19Een broeder is wederspanniger dan een sterke stad; en de geschillen zijn als een grendel van een paleis. 20Van de vrucht van ieders mond zal zijn buik verzadigd worden; hij zal verzadigd worden van de inkomst zijner lippen. 21Dood en leven zijn in het geweld der tong; en een ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten. 22Die een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE. 23De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen. 24Een man, die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder.