1Jahweh is Koning! Laat de aarde jubelen, De ontelbare eilanden juichen! 2Donkere wolken pakken zich om Hem heen, Recht en gerechtigheid schragen zijn troon. 3Vuur gaat voor zijn aangezicht uit, En het vlamt om zijn schreden; 4Zijn bliksems verlichten de wereld, De aarde ziet het, en beeft! 5De bergen smelten als was voor het aanschijn van Jahweh, Voor den Heer van de volheid der aarde; 6De hemelen kondigen zijn gerechtigheid aan, Alle volken aanschouwen zijn glorie. 7Alle beeldenaanbidders worden te schande, Die zich op hun goden beroemen; En diep in het stof werpen alle afgoden Zich voor Hem neer. 8Sion hoort het vol vreugde, Juda’s dochteren juichen, Jahweh, om uw gericht; 9Want Gij zijt de Allerhoogste op heel de aarde, o Jahweh, Hoog boven alle goden verheven! 10Jahweh heeft lief Die de ongerechtigheid haat; Hij behoedt het leven van zijn getrouwen, En redt ze uit de handen der bozen. 11Een licht straalt over de rechtvaardigen uit, En blijdschap over de oprechten van hart; 12De vromen zullen zich in Jahweh verheugen, En loven zijn heilige Naam!