1Voor muziekbegeleiding. Een psalm van David; een lied. 2U komt een lofzang toe In Sion, o God! U moet een dankoffer worden gebracht, In Jerusalem, Heer! 3Gij verhoort het gebed, Alle vlees komt tot U; 4En al drukt onze schuld ons nog zo zwaar, Gij vergeeft onze zonden. 5Gelukkig, dien Gij uitverkiest en aanneemt, Om in uw voorhof te wonen: Die ons laven aan het goede van uw huis, Van uw heilige tempel! 6Met wonderen verhoort Gij ons in uw trouw, O God van ons heil; Gij, de hoop van alle grenzen der aarde, En ongenaakbare zeeën! 7Gij, die de bergen door uw kracht hebt gegrond, En met macht zijt omgord; 8Die het bulderen der zeeën bedaart, En het gebruis van haar golven. Ontsteld staan de volken, 9Vol vrees, die de grenzen der aarde bewonen: Voor uw tekenen daar, waar de morgen gloort, En waar Gij de avond doet juichen. 10Gij draagt zorg voor de aarde, En drenkt ze volop; Gij stort er een rijke zegen op uit, Gods vloed heeft altijd water genoeg. Gij maakt haar gereed voor haar koren, Zó maakt Gij ze klaar: 11Gij drenkt haar voren, bevochtigt haar kluiten, En maakt ze door regenslag week. Dan zegent Gij haar kiemen, 12En zet de kroon op het jaar van uw goedheid: Uw voetstappen druipen van vet, 13Zelfs de vlakten der steppen druipen er van. De heuvels zijn met gejubel omgord, 14De weiden met kudden bekleed, De dalen met koren getooid: Ze juichen en zingen!