1Een bedevaartslied. Toen Jahweh Sion uit de ballingschap bracht, Was het ons als een droom; 2Toen werd onze mond met lachen gevuld, Onze tong met gejubel. Toen zei men onder de volken: "Jahweh heeft hun grote dingen gedaan!" 3Ja, grote dingen heeft Jahweh ons gedaan; En daarom zijn wij verheugd! 4Ach Jahweh, wend ons lot weer ten beste, Als voor de dorre greppels van Négeb: 5Die nu zaaien met tranen, Laat ze maaien met jubel! 6Met geween trekt men op, Om het zaad uit te strooien: Maar met gejuich keert men terug, Met schoven beladen! 7