1Ik blijf dus vertrouwen, al roep ik ook uit: "Ik ben diep ongelukkig!" 2Al zou ik in mijn ellende ook zeggen: "Er is geen mens te vertrouwen!" 3Hoe zal ik Jahweh kunnen vergelden Al het goede, dat Hij mij deed? 4De kelk der redding hef ik omhoog, En roep de Naam van Jahweh aan; 5Ik zal mijn gelofte aan Jahweh volbrengen Ten overstaan van heel het volk: 6Want te duur was in de ogen van Jahweh De dood zijner vromen. 7Ach Jahweh, ik ben maar uw knecht, de zoon van uw dienstmaagd, Toch hebt Gij mijn boeien verbroken: 8Ik breng U dan een offer van dank, En roep de Naam van Jahweh aan, 910In de voorhoven van Jahweh’s huis, Binnen uw muren, Jerusalem!