1En daarom, mijn innig geliefde broeders, mijn vreugde en mijn kroon: geliefden, staat vast in den Heer! 2Evódia vermaan ik, en Suntuche ook, om eensgezind te zijn in den Heer. 3En u, trouwe Sunzuchus verzoek ik dringend, beiden daarbij behulpzaam te zijn. Want ze hebben me bijgestaan in de strijd voor het Evangelie; zij en Clemens en mijn andere medewerkers, wier namen in het boek des levens staan. 4Verblijdt u altijd in den Heer; ik herhaal het: Verblijdt u! 5Laat alle mensen uw minzaamheid zien. De Heer is nabij; 6maakt u over niets bezorgd, doch maakt aan God al uw wensen bekend door bidden en smeken en danken. 7En de vrede Gods, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en zinnen bewaren in Christus Jesus. 8Ten slotte, broeders, houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar, op al wat edel, rechtvaardig, rein, liefelijk en welgevallig is, op al wat deugd heet en lof verdient. 9Handelt naar wat gij geleerd en aanvaard hebt, naar wat gij van mij hebt gehoord en gezien. En de God van de vrede zal met u zijn. 10Het was me een grote vreugde in den Heer, dat gij weer eens gelegenheid hadt, om voor mij te zorgen. Wel zijt gij er bedacht op gebleven, maar gij hadt er geen gelegenheid toe. 11Ik zeg dit niet, omdat ik gebrek heb geleden. Want ik heb geleerd, tevreden te zijn met wat ik heb. 12Ik weet armoede te lijden en in overvloed te leven; met alles ben ik in alle omstandigheden vertrouwd: met verzadigd zijn en honger lijden, met overvloed en met gebrek. 13Tot alles ben ik in staat door Hem, die mij sterkt. 14Toch hebt gij goed gedaan, met me bij te staan in mijn nood. 15Gij weet zelf toch wel, Filippenzen, dat bij mijn vertrek uit Macedónië in het begin van mijn prediking, geen enkele kerk, dan gij alleen, met mij een rekening had van uitgave en ontvangst, 16en dat gij tot tweemaal toe mij ook in Tessalonika iets voor eigen gebruik hebt gezonden. 17Zeker, het is me niet om de gave te doen, maar het is me te doen om de rente, die rijkelijk op uw rekening wordt geboekt. 18Maar nu heb ik het hele bedrag gekregen, en zelfs meer dan dat. Ik bezit volop, sinds ik door Epafroditus uw gift heb ontvangen: een welriekende geur, een aangenaam, Gode welgevallig offer. 19Mijn God zal dan ook in Christus Jesus in al uw behoeften voorzien naar zijn rijkdom en door zijn heerlijkheid. 20Aan onzen God en Vader zij de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen. 21Groet alle heiligen in Christus Jesus. U groeten de broeders, die bij me zijn. 22Alle heiligen groeten u, vooral die tot het huis van Cesar behoren. 23De genade van den Heer Jesus Christus zij met uw geest.