1Koning Achasjwerosj maakte zowel de eilanden als het vaste land schatplichtig. 2Al zijn geweldige en machtige daden, met het bericht over de waardigheid, waartoe de koning Mordokai verhief, staan beschreven in het boek der Kronieken van de koningen der Meden en Perzen. 3Want de Jood Mordokai bleef de eerste na koning Achasjwerosj. Ook stond hij in aanzien bij de Joden, en was bemind bij zijn talrijke broeders; want hij meende het goed met zijn volk, en zocht het welzijn van heel zijn geslacht. 4Nu sprak Mordokai: Dit is het werk van God geweest! 5Want nu herinner ik mij, dat ik dit alles in een droom heb gezien; niets er van is onvervuld gebleven: 6het kleine beekje, dat een stroom werd, waarop licht, zon en grote watervloed kwam. Die stroom is Ester, die met den koning huwde en tot koningin werd verheven. 7De twee draken zijn ik en Haman. 8De volkeren zijn zij, die zich hebben verzameld, om de naam der Joden uit te roeien. 9Mijn volk is Israël, dat tot God heeft geroepen en gered werd. Ja, de Heer heeft zijn volk gered, en ons verlost van al deze rampen! God heeft grote tekenen en wonderen gewrocht, zoals Hij nooit onder de heidenen deed! 10Daarom heeft Hij een dubbel lot gemaakt: één voor het volk Gods en één voor alle andere volkeren. 11Dat dubbele lot kwam voor het aanschijn van God op de dag en het uur, waarop Hij tussen zijn volk en alle andere volkeren zou richten. 12En God was zijn volk indachtig, en heeft zijn erfdeel recht verschaft. 13Daarom zullen de veertiende en de vijftiende dag van de maand Adar feestdagen voor hen zijn; onder Israël, het volk Gods, zullen zij, alle geslachten door, steeds in feestelijke bijeenkomst met vreugde en blijdschap voor zijn aanschijn worden gevierd.