1Overigens broeders, bidden en smeken we u in den Heer Jesus, dat gij nog meer moogt uitmunten in uw levenswandel en in het behagen aan God, zoals gij dat van ons hebt geleerd, en zoals gij dat feitelijk reeds betracht. 2Gij weet toch wel, welke voorschriften we u uit naam van den Heer Jesus hebben gegeven. 3Want dit is Gods wil, uw heiliging: dat gij u namelijk van ontucht onthoudt; 4dat ieder van u zijn eigen vrouw weet te verwerven in heiligheid en eerbaarheid, 5niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals de heidenen, die God niet kennen; 6dat niemand zich te buiten gaat, en in deze aangelegenheid zijn broeder bedriegt. Want de Heer is de Wreker van al deze dingen, zoals we het vroeger hebben gezegd en voortdurend betuigd. 7Want God heeft ons niet tot onreinheid geroepen, maar tot heiligheid. 8Wie dit dus veracht, veracht niet een mens, maar God zelf, die ook aan u zijn heiligen Geest heeft geschonken. 9Over de broederliefde is het niet nodig, u te schrijven. Want zelf hebt gij van God geleerd, elkander lief te hebben; en gij doet het ook tegenover alle broeders in heel Macedonië. 10Maar we vermanen u, broeders, om nog meer uit te munten, 11en er zelfs een eer in te stellen, om rustig te leven, u met uw eigen zaken te bemoeien, en zelf de handen aan het werk te slaan, zoals we u dat geboden hebben. 12Zo toch gedraagt gij u behoorlijk voor hen, die buiten staan, en hebt gij van niemand iets nodig. 13Broeders, wij willen u niet in onwetendheid laten over hen die ontslapen zijn, opdat gij niet treurt als de anderen, die geen hoop meer bezitten. 14Want zo wij geloven, dat Jesus gestorven is en verrezen, dan geloven wij ook, dat God hen, die in Jesus ontsliepen, zal terugvoeren met Hem. 15Want dit zeggen wij u op ‘s Heren woord: Wij die leven en achter blijven tot ‘s Heren komst, wij zullen de ontslapenen zeer zeker niet vóór gaan. 16Want op een teken, op het geroep van den Aartsengel en de bazuinstoot van God, zal de Heer zelf uit de hemel nederdalen, en allereerst zullen zij verrijzen, die stierven in Christus; 17eerst dan zullen wij, die leven en achterblijven, tezamen met hen worden weggevoerd op de wolken, den Heer tegemoet in de lucht. En zó zullen wij altijd bij den Heer blijven. 18Vertroost dus elkander met deze woorden.